Hoe doorslaggevend is de taal van politiek leiders?
Heeft de aardverschuiving in het politieke landschap te maken met het vermogen van politiek leiders om de taal van het volk te spreken? Natuurlijk, maar is ze er ook de oorzaak van?
Volgens een politiek commentator was één moment in het televisiedebat bepalend voor de uitslag. Namelijk toen Geert Wilders Frans Timmermans aftroefde nadat een mevrouw had verteld hoe ze door onredelijkheid van regelgeving financieel ernstig in de problemen was geraakt. Timmermans antwoordde dat hij zich haar situatie kon voorstellen en zich zou inspannen om daar samen verandering in te brengen. Wilders sneed Timmermans de pas af met een opmerking over diens geloofwaardigheid: ‘U hebt een salaris van vijf ton, hoe kunt u zich de situatie van mevrouw voorstellen’. Timmermans kreeg niet de kans zich stante pede te herpakken. Politiek was dit een briljante zet van Wilders, maar inhoudelijk sneed zijn opmerking geen hout.
In verhouding tot die van de in de problemen geraakte mevrouw is het salaris van een lid van de Europese Commissie natuurlijk astronomisch. Maar het salaris van een lid van de Tweede Kamer staat net zo goed in schril contrast met de financiële situatie van de desbetreffende mevrouw. Wilders gebruikte een argument ad hominem: op de persoon gericht, niet op de zaak. Hij zette zijn opponent weg als iemand die niet weet waarover hij het heeft. Die niet kán weten waarover hij het heeft. Een scheidsrechter, in casu de debatleider, had dat kunnen of moeten constateren, maar een verkiezingsdebat is een soort kooigevecht waarin alles toegestaan is. Waarschijnlijk zou het voor het stemgedrag trouwens niets uitgemaakt hebben als een debatleider Wilders terechtgewezen had.
Niet de taal van het volk
Het lijkt erop dat de betekenis van politiek leiders vooral ligt in het verwoorden van de emoties van de eigen achterban. Wat hij of zij zegt doet er niet zoveel toe. Eerder hoe hij het zegt: weet hij de gevoelens van zijn (potentiële) kiezers te verwoorden op een manier die hen qua toon en taalkeuze aanspreekt. In die context raakte een andere opmerking van Wilders richting Timmermans een gevoelig punt: ‘Meneer Timmermans, u spreekt dan wel vloeiend vijf talen, maar u spreekt niet de taal van het volk’. Los van het feit dat ‘het volk’ niet de hele Nederlandse samenleving is, maar zo’n 30 procent daarvan, schuilt hierin wel een probleem van de traditioneel linkse partijen. Hun Kamerleden zijn hoogopgeleid, niet armlastig en niet woonachtig in buurten met veel sociale problemen. Ze spreken in beleidstaal. Ze doen hun best om de belangen van mensen die het minder goed getroffen hebben te behartigen, maar ze weten dat niet op overtuigende en aansprekende wijze aan hen over te brengen. En waarschijnlijk sluiten zij bewust of onbewust ogen en oren voor wat ze moreel ongepast vinden. In die zin spreken zij niet de taal van het volk. Ze hebben de aansluiting bij een deel van hun traditionele achterban verloren. Daar is een andere achterban voor in de plaats gekomen: mensen die niet geraakt worden door regelgeving en beleid dat hun welzijn of zelfs bestaanszekerheid bedreigt. Het spreken in het taalgenre van ‘het volk’ – de eigen (potentiële) kiezers – is dat van miskendheid, ervaren gebrek aan loyaliteit, teleurgesteld zijn, wrok. Spreken in hetzelfde taalgenre roept ook een gevoel van gelijkenis op: ‘Hij zegt wat wij vinden, op een manier die aansluit bij onze realiteit. En niet die van de Kamerleden van andere partijen die andere belangen hoger stellen’. Belangrijk is hier ook dat mensen vooral luisteren naar personen met wie zij een overeenkomst voelen. ‘Dezelfde taal spreken’ en in hetzelfde taalgenre spreken, is zo’n punt van overeenkomst.
Verwarrend daarbij is het als bestaande woorden een betekenisverschuiving ondergaan waarbij een deel van de betekenis blijft zoals hij is. Dat is het geval met de waarden rechtvaardigheid en barmhartigheid. Wat rechtvaardig is in de ogen van radicaal rechts is niet hetzelfde als de rechtvaardigheid zoals vertegenwoordigers van andere partijen die zien. Rechtvaardig is wat als rechtvaardig wordt gezien: het is de beleving van mensen die zich genegeerd en in de steek gelaten voelen. Traditioneel christelijke waarden als naastenliefde en barmhartigheid zijn niet die van de barmhartige samaritaan die een hulpbehoevende vijand helpt die niet geholpen wordt door zijn medelanders. Naastenliefde en barmhartigheid gelden binnen de eigen groep, niet daarbuiten. Of dat terecht of niet terecht is, doet niet ter zake. Het probleem is dat de aanhangers van radicaal rechts en de traditionele partijen wel een taal spreken die bestaat uit dezelfde woorden en functioneert met dezelfde grammaticale regels, maar elkaar toch niet begrijpen. Omdat ze verschillende taalgenres hanteren.
Samenhang, oorzaak en gevolg
Wie ‘de taal van het volk’ spreekt, heeft politiek een wapen in handen, maar belangrijk wordt dat wapen alleen als dat ‘volk’ er is. Listige taal in het politieke debat zorgt niet voor een omwenteling. Er moet een voedingsbodem zijn: een groep die zich niet meer gehoord en aangesproken voelt door de traditionele partijen. Dat is het geval met het nieuwe machtsblok, aangeduid als ‘radicaal rechts’ of ‘rechts populistisch’. Het past niet in de traditionele politieke taxonomie. De termen ‘rechts’ en ‘rechts radicaal’ dekken de lading niet meer. Rechts roept in de Nederlandse context de associatie op met de VVD uit de tijd van Geertsema en Wiegel, met werkgevers, herenclubs, welgestelden en wie dat worden wou. ‘Populisme’ is een karakteristiek die niet bij de oude VVD past en ook niet naadloos aansluit bij de huidige VVD. Het nieuwe machtsblok is evenmin te vereenzelvigen met traditioneel links, het socialisme waarvan de PvdA en de SP representanten zijn. Het willen behouden van de nationale identiteit doet conservatief aan, maar valt zeker niet samen met het conservatisme van de SGP en voorheen de CHU (Christelijk Historische Unie) en substantiële delen van KVP (Katholieke Volkspartij) en ARP (Anti-Revolutionaire Partij)[1].
Het nieuwe machtsblok is wat je in een culinaire context ‘fusion’ zou noemen: gerechten met ingrediënten uit verschillende tradities en culturen zijn omgetoverd tot iets nieuws dat anders oogt en smaakt dan je zou verwachten. De nieuwe politieke stroming is conservatief op het punt van identiteit, liberaal in de zin van gekant tegen een machtige overheid, sociaal in de zin van welvaartspolitiek voor een brede groep in de samenleving, maar in het bijzonder de eigen achterban. De ‘gewone man’: een brede groep mensen die hun belangen, hun welzijn of zelfs hun bestaan bedreigd zien door maatschappelijke veranderingen waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen en die het idee hebben dat er over hen heen wordt gewalst door degenen die het beleid maken en de regels vaststellen. Onder meer op het vlak van milieumaatregelen, huisvesting en zorg.
Die groep past niet meer in het vertrouwde kader van de arbeidersklasse, maar is veel breder. Het is de groep van degenen die hun deel van de welvaart en het welzijn willen behouden. Mensen in loondienst, mensen met eenmansbedrijven, kleine mkb’ers, uitkeringsgerechtigden, mensen met een klein pensioen. Deze grote groep eist nu politieke macht. Ten koste van de politieke elite van de afgelopen decennia. De socialisten, liberalen en intellectuelen die de gevolgen van het beleid voor ‘de gewone man’ niet voldoende beseft hebben.
Het proletariaat
Het ontstaan van dit nieuwe machtsblok is vergelijkbaar met de verandering van sociale structuren die in de loop van de geschiedenis al eerder te zien waren. De verschuiving van maatschappelijke macht van adel naar een rijke, niet-adellijke bovenlaag, het patriciaat. De geleidelijke politieke opkomst van de gegoede burgerij, hier te lande uitmondend in onder meer de patriotten in de laatste decennia van de achttiende eeuw en de liberalen in de negentiende eeuw. Het proletariaat in de negentiende eeuw werd politiek een arbeidersbeweging in de twintigste eeuw. Sociale structuren zijn gebaseerd op het bezit of het kunnen bieden van iets wat een ander nodig heeft of heel graag wil. Zoals het kapitaal van de rijke kooplieden dat vorsten en aanzienlijke edelen nodig hadden voor de uitbreiding of verdediging van hun bezit. Het leveren van diensten en maken van producten die nodig zijn voor het drijven van handel en het in stand houden van bureaucratie. Arbeid die noodzakelijk is voor het draaiend houden van industrie. Individueel krijgen vertegenwoordigers van deze groepen weinig voor elkaar, maar wanneer ze zich verenigen in een aanzienlijke beweging ontstaat een machtsblok. Veranderende sociale structuren en niet de politieke leiders zijn de werkelijke gamechangers. In het huidige tijdsgewricht gaat het om een verandering die zich in een groot deel van de westerse wereld voltrekt, niet toevallig alle in een vergelijkbare sociaaleconomische fase. Het ruisen van het lover en wind gaan samen, maar het is de wind die het ruisen veroorzaakt en niet het ruisen dat wind oproept.
[1] CHU, KVP en ARP fuseerden eind 1980 tot het CDA.
Dit artikel is ook gepubliceerd in C: hét communicatiemagazine van Nederland met de laatste trends en actualiteiten, inhoudelijke rapportages, spraakmakende projecten en diepte-interviews met communicatieprofessionals. Leden van Logeion ontvangen het vakblad acht keer per jaar gratis op de mat, maar ook wanneer je niet aangesloten bent bij de beroepsorganisatie kun jij je abonneren op dit full colour blad vol vakkennis.