Lobby belangrijk voor gemeenten, maar lang niet altijd goed belegd
Gemeenten, van klein tot heel groot, hechten veel waarde aan een eigen lobby richting parlement en kabinet in Den Haag. Maar veel gemeenten worstelen met het kiezen van speerpunten in de lobby, het leggen van contacten met landelijke politici en de interne organisatie van de lobby. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van EPPA, het in Den Haag gevestigde adviesbureau voor public affairs en strategische communicatie.
Aan het onderzoek namen 34 kleine, middelgrote en grote gemeenten verspreid over heel Nederland deel. De enquête voegt een nieuwe dimensie toe aan bestaand (wetenschappelijk) onderzoek en zoomt in op de praktische situatie van de lobby, zoals capaciteit, tijdbesteding en de plek waar lobby bij gemeenten is ondergebracht. Een ruime meerderheid van de gemeenten, namelijk 85%, vindt lobby belangrijk tot zeer belangrijk. Deze mate van importantie geldt voor gemeenten ongeacht hun grootte. Tegelijkertijd mist 59% van de respondenten concrete speerpunten voor de lobby volgens het SMART-principe (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden). Een veelgenoemde reden hiervoor is dat ‘er nog veel in ontwikkeling is’. Verder melden gemeenten dat er wel SMART subdoelen zijn of dat de lobbyspeerpunten weliswaar van belang zijn, maar in de praktijk van alledag niet voldoende prioriteit krijgen. Een aantal respondenten benadrukt dat de actualiteiten en politieke situaties leidend zijn, waardoor het maken van SMART lobbydoelen onmogelijk of onhandig is.
Te weinig tijd
Belangrijke lobbyonderwerpen die door gemeenten worden genoemd zijn energie en duurzaamheid (20%), wonen en ruimtelijke ordening (16,5%), infrastructuur (eveneens 16,5%) en sociaal domein (12,9%). Het belang van lobby neemt toe door de gemeentelijke kosten van de decentralisatie, de almaar groter wordende financiële problemen van gemeenten, de (naweeën van de) coronacrisis én de naderende Tweede Kamerverkiezingen. Toch heeft of besteedt 62% naar eigen zeggen te weinig tijd - namelijk zo’n 11% van de totale tijd - wanneer het op contacten met landelijke politici aankomt. Er ligt veel focus op intern overleg en het verkrijgen van draagvlak voor de lobby binnen de gemeente. Ook worden de partijlijnen van wethouders richting het Binnenhof te weinig benut. Een minderheid van de deelnemende gemeenten (44%) had op het moment van het onderzoek contact opgenomen met de programmacommissies voor de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021.
Veel verschil in ‘huisvesting’ lobby
De ‘huisvesting’ van de lobby kent een grote verscheidenheid. Een kleine meerderheid (53%) – vooral bestaande uit middelgrote en grote gemeenten - heeft een eigen public affairs unit. De plek waar deze unit is ondergebracht varieert nogal. Gemeenten noemen de afdelingen: strategie, beleid, communicatie en juridische zaken. De units bestaan uit 0,2 tot 8 fte’s gericht op Den Haag. Daarnaast hebben sommige gemeenten nog capaciteit richting Brussel, andere landen of de grensregio. Tweederde van de gemeenten van onder de 50.000 inwoners ontbeert een eigen public affairs unit. Deze gemeenten onderschrijven weliswaar de noodzaak van Haagse lobby, maar komen er in veel gevallen niet aan toe of hebben onvoldoende financiële middelen voor uitbreiding van het personeelsbestand. Wel zetten deze gemeenten vaak fors in op de belangenbehartiging in de regio via hun colleges van B&W en uiteenlopende beleidsambtenaren.
Aanbevelingen
Op grond van de onderzoeksresultaten en in samenspraak met een vijftiental lobbyisten van de deelnemende gemeenten heeft EPPA tien aanbevelingen opgesteld. Zo dienen gemeenten duidelijke en concrete, SMART gemaakte lobbyprioriteiten te hebben. De gemeentelijke lobbyist doet er goed aan meer tijd ‘buiten’ te spenderen. Samenwerking en onderlinge kennisdeling tussen gemeenten zijn essentieel voor een goede lobby en de gemeente dient lobbykennis binnenboord te halen. Tot slot: op de belangrijkste lobby-onderwerpen moeten wethouders hun partijlijn richting het Binnenhof beter benutten.