Waarom onzin werkt
Dankzij de verkiezingen was ook Nederland de afgelopen maanden in de ban van nepnieuws, internettrollen en alternatieve feiten. Om politiek te scoren lijkt alles geoorloofd. Bijna altijd zijn nepberichten erop gericht verwarring te zaaien onder kiezers en schade aan te brengen bij politieke tegenstanders. Geert Wilders die een foto in elkaar knutselt waarop Alexander Pechtold tussen extremisten staat. Nep-accounts op Twitter en Facebook ingezet door de politieke partij Denk. Jan Roos die in een vlog de VVD relateert aan ‘witteboordencriminelen’ en Mark Rutte een ‘roverhoofdman’ noemt. Lastercampagnes gevuld met harde leugens en schimmige waarheden die opvallend effectief zijn in het beïnvloeden van de publieke opinie en twijfels zaaien over politieke tegenstanders.
Hoe komt het toch dat wij zo gevoelig zijn voor onzin? Een recente studie naar lastercampagnes van onderzoekers uit de V.S. (Universiteit van Arizona) en Nederland (Universiteit Leiden) suggereert dat onze goedgelovigheid (‘Tuurlijk is het waar! Het staat hier toch?’) wordt aangewakkerd door subtiele signalen die ons helpen herinneren hoe anders wij zijn dan de besmeurde persoon in kwestie. Een groep witte, niet-moslim studenten kreeg de opdracht een aantal lastercampagnes te beoordelen gericht op Barack Obama en John McCain, presidentskandidaten tijdens de Amerikaanse verkiezingen in 2008. Aanwijzingen over sociale verschillen, zoals leeftijd of ras, zorgden er voor dat de studenten onjuiste beweringen over een kandidaat eerder voor waar aannamen. Bijvoorbeeld, nadat ze gevraagd waren hun ras in te vullen op een vragenlijst, nam bij de studenten (die nog geen duidelijke voorkeur hadden voor één van de kandidaten) de overtuiging met 20% toe dat Barack Obama moslim was. Evenzo, wanneer de studenten bewust werden gemaakt van hun eigen leeftijd waren ze er meer van overtuigd dat John McCain inderdaad, zoals de campagnes beweerden, seniel was.
We weten natuurlijk al veel langer dankzij talloze studies over “in-group favoritism” dat we een voorkeur hebben voor mensen uit de eigen groep en buitenstaanders relatief negatief beoordelen. Echter de lastercampagne-studie maakt onthutsend helder dat wanneer mensen een politieke kandidaat niet bij de eigen groep indelen ze niet alleen negatiever over de persoon oordelen, maar ze ook veel sneller geneigd zijn allerhande onzin te geloven. De acceptatie van evidente onwaarheden als gevolg van ‘hij is anders’ nam gemiddeld met 24% toe. Dit verklaart mogelijk het succes van partijen die zich zo nadrukkelijk afzetten tegen de ‘politiek elite’ en zichzelf aan de kant van ‘gewone burgers’ scharen. Door de afstand van de politiek tot het gewone volk te benadrukken neemt het vertrouwen in de politiek af en de kans dat onzinnige beweringen voor waar worden aangenomen neemt toe. Hoe meer we onzinnige laster voor waar aannemen des te groter de twijfel over kandidaten in de politiek. Een lastig te doorbreken vicieuze cirkel. Erger nog, een groeiend wantrouwen maakt het ook moeilijker onwaarheden te corrigeren. Pogingen om onzin te weerleggen, leidt bij een laag vertrouwen vaak tot een ‘backfire effect’; een sterkere overtuiging dat de onzin klopt.
Lodewijk Asscher stelde onlangs bij Jinek ‘in campagnetijd worden verschillen extra groot’. Helaas weten we dus nu ook dat het benadrukken van verschillen ons (nog) ontvankelijker maakt voor onzin.
Deze column is eerder geplaatst in C1 (2017).