Rijnja vraagt: Wie toetst de impact?
NRC Handelsblad haalde dinsdagavond 25 augustus enthousiast uit op de voorpagina. Het bericht ‘Ombudsman: overheid vergeet burger bij grote stelselwijzigingen’ leest als de zoveelste editie in een feuilleton. De complexe organisatie van persoonsgebonden budgetten (pgb) openbaart immers een aaneenschakeling van gebreken. Maar wie spreekt de Ombudsman nou aan? En wat hekelt-ie nou?
Ja, ‘ze’ maken er in Den Haag immers een zootje van, dat weten we nou wel. Bij diverse stelselwijzigingen blijkt de voorbereiding niet te deugen, eventuele problemen onvoldoende onderkend te worden en de informatievoorziening te kort te schieten. Deze drieslag is natuurlijk killing. Hebben daar in Den Haag dan mensen zitten slapen? En wie dan? De ombudsman is eigenlijk vrij duidelijk: ‘De politiek is geneigd om gehaast te werk te gaan, wat zijn invloed heeft op de implementatie en uitvoering van wet- en regelgeving’.
De verleiding is groot om de conclusie te trekken dat a) haast de grote boosdoener is en b) het vooral politieke beslissers aan te rekenen is, dat ze niet meer tijd hebben genomen. Dan moet ik denken aan Chiel Galjaard, de oprichter van de beroepsvereniging voor overheidscommunicatie (nu: Logeion), die niet zelden cursisten voorhield: ‘Eerste antwoord: altijd fout. Niet omdat het niet goed is, maar omdat je er niet over hebt nagedacht’.
Staatssecretaris Martin van Rijn hield in april dit jaar de lezing die jaarlijks de in 2002 overleden voorlichtingsvoorman in herinnering houdt. In zijn Galjaardlezing herneemt hij keuzes bij de hervorming van de langdurige zorg en de decentralisatie van de jeugdhulp. Hij meldt dat hij, achteraf, de communicatie over de decentralisaties veel eerder had willen inzetten, waar cliëntenorganisaties op aandrongen. Maar gemeenten waren bang dat ze vragen op zouden roepen die ze nog niet konden beantwoorden. Pas toen er ‘redelijk’ antwoord op vragen kon worden gegeven, kon het ministerie actief de boer op in de massamedia. Ook het commitment van thuiszorgorganisaties, gemeenten en zorgverzekeraars telde mee. Daar kwam bij dat volgens de zogeheten Uitgangspunten Overheidscommunicatie terughoudendheid van de overheid op z’n plaats is zolang het parlement nog niet met veranderingen heeft ingestemd.
Van Rijn ontbloot in de lezing meerdere dilemma’s, die zich voordoen rond complexe opgaven, en duidelijk maken waar de schoen wringt: het aftekenen van effecten van voorgenomen beleid is zoetjesaan een onmogelijke opgave. En de vraag is steeds meer of je dat wel moet willen. Hoe organiseer je de dialoog bij betwijfelde kans op begrijpelijkheid van beleid en uitvoering? Hoe handel je rechtsstatelijk (zorgvuldig, behoorlijk, rechtmatig etc.) en speel je open en rap in op de vaak zo broze, ongrijpbare verwachtingen van het publiek? Hoe hanteer je het gegeven dat aan het einde van de dag de parlementaire besluitvorming de dienst uitmaakt? Hoe benut je het fenomeen dat de media in het gat springen? Van Rijn: ‘Er is eigenlijk weinig onderscheid meer tussen beleid en communicatie. De invloed van de media is groter geworden – veel groter. Maar het is ook heftiger, harder, persoonlijker (…) Gaan we daarin mee? Of juist niet?’.
De staatssecretaris sprak die 23e april de voorlichtingsschare toe, maar adresseerde in feite alle overheidsdienaren: hoe sta je als ambtenaar, tussen politici en publiek in. Wat de communicatie betreft roept hij op minder aandacht te geven aan voorgenomen beleid en meer aan wat de uitvoering nodig heeft: ‘hoe werkt het beleid uit bij de verschillende groepen?’ En tussen de regels door lees je: kunnen we bij complexiteit eigenlijk nog wel eenvoudig denken, durven en doen?
Er is op veel plaatsen verlegenheid, als het gaat om de uitwerking van beleid. De staatssecretaris, in de lezing: ‘Systeem-verantwoordelijkheid betekent (…) veel meer dan vroeger: dat systeem dat we hebben bedacht – werkt dat ook echt goed? En zo nee – is het eerlijk om daar anderen mee op te zadelen of moeten we zelf bereid zijn om bij te sturen?’
Het goede nieuws is dat beleid maken en communiceren steeds meer in elkaar vouwen, je ziet dat ook aan de opmars van woorden als ‘proces’, ‘regie’, ‘routekaartjes’, ‘trajectbenadering’. Wat zich aftekent is dat we veel meer kunnen doen met een concept dat zich misschien het beste laat omschrijven als ‘werkelijkheid’ en zich kenmerkt door dilemma’s, twijfel, zodra een beleidsopgave niet eenvoudig meer is (dus lineair te tackelen), ook niet gecompliceerd (dus ontwikkelbaar), maar complex (dus meervoudig en niet langer eenvoudig te verhelpen). Wat zou er gebeuren als we in plaats van mogelijke effecten en gedroomde rendementen meer de dilemma’s te laten zien: wat zich openbaart tussen beleid en uitvoering, tussen bestuurlijke en publieke belevingen, tussen haast en gedegenheid… Mogelijk klinkt het wat filosofisch, maar ook uit de merkenleer is bekend dat een sterke positionering vaak rust op een spanning, iets wat je niet voor mogelijk had gehouden maar zo aantrekkelijk oogt: ‘’s-Lands grootste kruidenier blijft op de kleintjes letten’ en ‘’Leuker kunnen we het niet maken. Wel makkelijker’.
Hoe ontvankelijk is de ombudsman voor het idee dat een overheid die open over dilemma’s communiceert vooral processuele effecten kan melden, mensen bij de les kan houden? De scheidende president van de Algemene Rekenkamer, Saskia Stuiveling, gaf de goegemeente een mooi cadeautje toen ze de Haagse arena verliet. Zij greep haar vertrek aan voor een indringend gesprek over de betekenis van Open Data. Laten we in plaats van vooraf kraaien en achteraf elkaar de maat nemen, tijdens beleidstrajecten mensen in staat stellen om te volgen hoe de vlag erbij hangt, hún vlag. En die ‘hun’ zijn er velen, stel ze in staat het mee te maken. Juist als dilemma’s aan de orde zijn, schaarse middelen moeten worden verdeeld en het tempo in het geding is… Het vergroot de kans dat het niet alleen de dilemma’s van een bewindspersoon en zijn staf blijven.
Voor wie een instrumentele oplossing meer aanspreekt: we kunnen natuurlijk ook een impactparagraaf invoeren. Toen ik enkele jaren geleden bij de gemeente Rotterdam werkte, merkten we dat de zogeheten ‘communicatie-paragraaf’ in voorstellen een dooddoener was: bij het begrip communicatie denken veel mensen immers aan de vraag of er wel of niet persberichten of publieksfolders moeten komen. Dat begrip nadert het einde van zijn houdbaarheidsdatum. ‘Impact’ zorgde voor een verfrissing, in die zin dat de voorbereiders van beslissingen zich steevast de vraag moesten stellen: ‘wat betekent het’. Dat klinkt eenvoudig ja, maar simpel is het moeilijkst, zei de vermaarde voetballeraar uit Betondorp al eens.